Zeven uitgangspunten voor effectieve ICT-architectuur

ICT-architectuur kan wel degelijk helpen bij het begrijpen en veranderen van de informatievoorziening. Als architecten daarbij de volgende zeven uitgangspunten hanteren, dan worden ze effectiever en hun architecturen succesvoller:

  • Relevant – Architectuur moet een reëel doel dienen: het oplossen van een knelpunt, het bereiken van een nieuw geformuleerde organisatieambitie of het aansluiten bij een veranderende omgeving. Alleen wat bijdraagt aan zo’n doel, hoort in een architectuur.
  • Eigen – Architectuur moet het specifieke van de organisatie en de bijbehorende informatievoorziening erkennen en adresseren. In het herkennen en erkennen van verschillen tussen ogenschijnlijk vergelijkbare organisaties en situaties zitten de echte problemen – én de kansen.
  • Werkelijk – Architectuur moet vooral gaan over échte dingen, dingen die bestaan in de IT-werkelijkheid. Dus wel over applicaties, gegevens of netwerken, maar minder over ‘infrastructuurservices’ of ‘logische applicatiefuncties’. Theoretische abstracties maken architecturen complex, suggereren vaak samenhang die er in werkelijkheid niet is en gaan voorbij aan beperkingen die in die werkelijkheid juist wel bestaan.
  • Begrijpelijk – Om een architectuur te laten werken moeten mensen de architectuur kunnen begrijpen. Architecten moeten architectuur vastleggen in een toegankelijke, op het publiek afgestemde vorm en mensen aanspreken in hun eigen taal. Het vraagt inspanning – van de architect, wel te verstaan – om complexe problemen en oplossingen zonder neerbuigende oversimplificatie uit te dragen.
  • Samenhang – Een architectuur moet de relevante perspectieven (zoals organisatie, informatie, techniek, beheer, beveiliging of realisatie) in samenhang omvatten. De architectuur geeft een integraal beeld dat meer is dan een opsomming van een aantal invalshoeken.
  • Haalbaar – Bij een architectuur hoort een realistisch pad van het nu naar de toekomst. Realisme is gebaseerd op een goed zicht op de huidige informatievoorziening en de mate waarin die informatievoorziening al dan niet in voldoende mate past bij de wensen en ambities van de organisatie. En op een reëel beeld van de implementatie- en veranderkracht van de organisatie.
  • Gedragen – Architectuur is in zichzelf niets; het is een idee in een hoofd of een visie op papier. Pas als informatievoorziening op basis van die ideeën en papieren wordt ingericht of aangepast, krijgt architectuur vaste vorm. Architectuur wordt dus pas effectief als de mensen in de organisatie – van bestuur tot werkvloer – er iets mee kunnen en willen.

Geen reden om heel ingewikkeld te doen

Over werken met architectuur kun je dikke boeken vol schrijven en dat is dan ook vaak gedaan. Toch is de essentie van het architectuurproces te vangen in enkele simpele vragen. Wat is er nu en wat willen we veranderen of oplossen? Welke nieuwe situatie past bij onze ambities en ontwikkelingen? Hoe gaan we dat bereiken? Veel ingewikkelder moet werken met architectuur niet zijn.

Een pragmatisch architectuurproces start als er iets moet veranderen in de werkelijke wereld. De informatievoorziening functioneert niet, het moet efficiënter of beter aansluiten op de toekomst. Om te kunnen bewegen is een samenhangend en begrijpelijk overzicht van en inzicht in hoe het nu is nodig. Hoe zit het echt met de applicaties, gegevens en infrastructuur? Hoe lopen de processen? Hoe zit het met beveiliging en andere relevante aspecten? Het startpunt is een eerlijke blik op het nu.

Vervolgens kan je van die werkelijke wereld iets vinden. Waar zit de pijn? Waar kraakt de informatievoorziening in haar voegen? Waar zijn aanpassingen nodig om ontwikkelingen te kunnen volgen of ambities te ondersteunen? Die analyse moet het specifieke karakter van de organisatie respecteren.

Wat is er nu en wat moet er anders: dat vormt de basis voor een schets van waar het naar toe moet. Dat toekomstbeeld moet realistisch zijn en haalbaar voor de organisatie. Ook het toekomstbeeld brengt meerdere perspectieven samen en is begrijpelijk voor iedereen die betrokken is.

Dan komt het daadwerkelijk bewegen, het daadwerkelijk iets veranderen in de echte wereld, bijvoorbeeld door projecten of andere vormen van wijzigingen. Om die veranderingen te kunnen richten naar het toekomstbeeld is draagvlak nodig – tot aan het hoogste niveau van besluitvorming. Niet iedere verandering zal een stap in de gekozen richting zijn; er zullen altijd redenen zijn om van de koers af te wijken, of om het toekomstbeeld aan te passen. Al doende leren we. Bovendien wacht de wereld niet netjes tot we uitveranderd zijn om zelf te veranderen. Het is dus zaak de cyclus tijdig te sluiten en te kijken naar de nieuw ontstane werkelijke wereld.

De architect begint in de modder, beziet de modderpoel van boven, bepaalt een richting en ploetert die nieuwe, iets drogere kant uit. Dat het ploeteren zelf zo moeizaam gaat, is nog geen reden om heel ingewikkeld over het proces te doen.